Planten hebben goede grond nodig
Er bestaan verschillende grondsoorten en niet alle planten groeien er even goed op. De meeste sierplanten hebben een vruchtbare en luchtige grond nodig terwijl andere zich met gemak kunnen handhaven in een gele zanderige grond. Bemesting vormt een belangrijke schakel in een mooie siertuin.
De Vruchtbaarheid van de grond
De meeste planten groeien in de grond. Zij halen er vocht en voedingsstoffen uit, die zij voor een goede ontwikkeling nodig hebben. Maar de grond is geen dood substraat, het is een levend organisme. Algen, schimmels, bacteriën, wormen en vele andere kleine organismen, zorgen voor de opbouw en de afbraak van plantaardige en dierlijke producten, voor het toegankelijk maken van mineralen, voor de ademhaling en de verbranding en zorgen daarmee voor de vruchtbaarheid ervan. In de vrije natuur worden door het afsterven en verteren van plantendelen weer organische stoffen aan de grond toegevoegd, die door de bodemorganismen word en ontsloten en weer omgezet in plantenvoedsel. Daarnaast leveren de zich in de grond bevindende mineralen en gesteenten, voor het leven belangrijke voedingstoffen doordat zij vergaan en verweren. Veel bodemorganismen, zoals regenwormen, springstaarten en pissebedden, nemen verterende organische stoffen op en scheiden ze weer uit als humusverbindingen.
In de tuin wordt de natuurlijke vegetatie vervangen door gekweekte planten. We willen graag meerdere keren per jaar oogsten en daardoor onttrekken we veel stoffen aan de grond, die in een andere vorm moeten worden teruggegeven, wil de vruchtbaarheid in stand worden gehouden.
Bemesting is dus noodzakelijk. Het verbranden van planten en plantedelen en het onderzoek van de resten en andere analyses, hebben het mogelijk gemaakt nauwkeurige uitspraken te doen over het voedselverbruik van onze gewassen.
Het inzicht dat men met speciale anorganische meststoffen bij cultuurgewassen de opbrengst belangrijk kan verhogen, leidt er vaak toe dat men de doseringen overschrijdt. De in de grond aanwezige humus wordt snel afgebroken, de grond wordt uitgeloogd. Zonder diepgaande kennis van de werking van anorganische mestsoorten, is de toepassing van anorganische mest in de tuin een gevaarlijk spel. Hoe en waar moeten we echter organische en anorganische mest in de tuin toepassen? Voor we nader op deze vraag ingaan, moeten we eerst iets weten over de grondsoorten.
De belangrijkste grondsoorten
Er bestaan verschillende grondsoorten en overgangsvormen. De belangrijkste soorten zullen we hier in het kort beschrijven. Algemeen maakt men verschil tussen 'lichte' en 'zware' gronden, afhankelijk van de bodemsamenstelling. Deze begrippen hebben niets te maken met het gewicht van de grond, maar hebben betrekking op de vraag of hij makkelijk of moeilijk te bewerken is en men kan er ook uit opmaken of en hoe hij extra bewerkt moet worden en van voedingstoffen moet worden voorzien.
Tot de
zware grondsoorten rekenen we de klei- en leemgronden, die bij nat weer opzwellen en dan veel water vasthouden. Ze worden maar heel langzaam warm maar worden voedselrijke grondsoorten genoemd. Bij regen slaan ze makkelijk dicht, bij grote droogte vormen ze korsten en worden hard. Ten gevolge van het kleine volume van de poriën, bevatten ze weinig lucht en worden door zonnenstraling slechts heel langzaam verwarmd. Men kan deze grondsoorten door toevoeging van zand, compost, mergel en kunststoffen als b.v. styromull en ook met natuurlijke mest en turf losser en tot goede tuingrond maken.
Zandgronden noemt men daarentegen
lichte gronden. Ze bevatten veel lucht, worden snel warm, maar houden moeilijk water vast en bevatten weinig voedingsstoffen, omdat die snel worden uitgespoeld. Om zandgrond bruikbaar te maken, verbetert men hem met humusgiften, met turf, natuurmest, compost en dergelijke watervasthoudende stoffen. Hierbij zijn ook kunststoffen als hygromull en hygropor bruikbaar gebleken. Wegens de goede doorluchting en snelle verwarming, gaat de afbraak van humusstoffen in zandgronden tamelijk snel. Zandgrond moet daarom herhaaldelijk worden bij gemest. Vaak treft men zandige leemgrond, lomige zandgrond, zavel en tussenvormen aan. Het gaat daarbij om grondmengsels van klei en zand met verschillende samenstelling en korrelgrootte. Meestal zijn het voedselrijke, vruchtbare gronden, die goed water vasthouden en moeilijk warm worden. Het zijn ideale tuingronden als ze goed worden verzorgd en met humus worden verbeterd. Soms is er bij dergelijke gronden gebrek aan kalk. Dit moet met koolzure kalk worden opgeheven.
Tot de goede tuingronden behoort ook de
löss. Deze behoort tot de vruchtbaarste grondsoorten die op aarde bestaan en bestaat uit fijne klei-, zand- en kalkdeeltjes, die als fijn stof zijn vermengd. In Nederland vindt men löss in Zuid-Limburg en langs de zuidoostelijke Veluwezoom (Rheden). Löss droogt makkelijk uit en moet daarom worden verrijkt met turf, hygromull of natuurmest.
In het westen en oosten van Nederland vindt men dan nog de
veengronden, die voor een belangrijk deel uit plantenresten bestaan. Bij een juiste behandeling als ontwatering, goed losmaken en beluchting kan een dergelijke humusgrond, waarvan het gehalte aan organische stoffen vaak hoger dan 50% is, een zeer goede opbrengst geven. Regelmatige kalkgiften zijn nodig om de meestal hoge zuurgraad van deze grond te verlagen.
Daarnaast bestaan er een reeks grondsoorten, die zelden voorkomen. Daartoe behoort de
mergelgrond, een grondsoort die geheel verschillend kan zijn, afhankelijk van het gehalte aan zand of klei. Het gaat hierbij om een mengsel van zand of klei met organische kalk, die afhankelijk van de samenstelling als tuingrond geschikt is als hij met de juiste middelen (turf, styromull) wordt verbeterd. Ook
kalkgrond is een typische grondsoort, die op kalksteen is gevormd. Hij heeft meestal slechts een dunne humuslaag, die vermengd is met brokken kalksteen. Deze grond houdt maar weinig water vast en moet met veel organische stoffen worden verbeterd.
Grondstructuur
Niet alleen de grondsamenstelling speelt een belangrijke rol bij de opbrengstmogelijkheden en de vruchtbaarheid. Het volume van de poriën, de doorlatendheid voor water en de diepte van de bouwvoor zijn factoren die ook een beslissende invloed hebben en die men moet beïnvloeden als zij niet in overeenstemming zijn met de eisen die onze planten stellen om goed te groeien. Vruchtbare gronden zijn gronden met een dikke bouwvoor. Dat wil zeggen dat de structuur in de ondergrond zodanig moet zijn, dat optimale voorwaarden bestaan voor de groei van de plantenwortels. Bijzonder diep wortelende gewassen als vruchtbomen, bepaalde sierheesters maar ook groentesoorten als worteltjes, mierikswortel en schorseneren hebben een diepe bouwvoor nodig.
Om de toestand van de grond in eigen tuin te onderzoeken, kan men het best een 80-100 cm diep gat graven. Hierdoor kan men makkelijk zien hoe het er met de grondlagen voorstaat. Juist bij percelen bij nieuwbouwhuizen kan men steeds weer vaststellen, dat door de bouw een te sterke verdichting van bepaalde grondlagen is ontstaan. Afhankelijk van de mate van verdichting kan de ondergrond geen of zeer slecht water doorlaten en zo zorgen voor een geleidelijke verzuring van de bovenlaag, die men soms pas na jaren constateert en dan alleen met hoge kosten kan worden verbeterd.
De zuurgraad van de grond
Voor een goede groei van de planten, is de zuurgraad van de grond zeer belangrijk. We meten het zuurgehalte als de zogenaamde pH-waarde (maat voor de concentratie van waterstofionen). De juiste aanduidingen voor de zuurgraad van de grond zijn voor pH-waarden:
3-3,9 | zeer sterk zuur |
4-4,9 | sterk zuur |
5-5,9 | sterk zuur |
6-6,9 | zwak zuur |
7 | neutraal |
7,1-9 | zwak alkalisch (basisch) |
8,1-9 | matig alkalisch |
9,1-10 | sterk alkalisch |
10,1-11 | zeer sterk alkalisch |
De pH geeft ons belangrijke aanwijzingen over de chemische, natuurkundige en biologische eigenschappen van de grond. Op gronden die een pH van minder dan 6 hebben, kan men alleen zuurminnende planten gebruiken. Daartoe behoren onder andere de zogenaamde veenplanten (Erica, Azalea, Rhododendron, Kalmia, Skimmia enz.). Het optimum voor plantenteelt in de tuin ligt bij zandgrond tussen 5,5 en 5,7, bij middelzware grond tussen 6 en 6,5. Alkalische gronden met een pH van meer dan 8 zijn voor de plantengroei zeer ongeschikt omdat de meeste voedingstoffen daarin chemisch gebonden zijn. Stikstof, fosforzuur, kalium, calcium en magnesium zijn bij pH-waarden van ongeveer 6 goed beschikbaar voor de planten. Voor de meeste spoorelementen (b.v. borium en koper) ligt het optimum bij pH 6,5.
Het is dus belangrijk eerst de zuurgraad van de grond vast te stellen voor men met het tuinwerk begint. Zure grond kan men met kalk neutraliseren, alkalische gronden worden met turf of bepaalde meststoffen (b.v. ammoniumsulfaat) geschikter gemaakt voor de plantengroei.
De bouwvoor is het kostbaarste dat we in de tuin hebben. De op onze breedtegraden voorkomende bouwvoor heeft duizenden jaren nodig gehad om zich te ontwikkelen. Daarom moet men er speciaal bij nieuwbouw en tuinaanleg op letten, dat de bouwvoor eerst wordt weggeschoven en aan hopen wordt gezet, zodat hij later zonder schade weer kan worden gebruikt. Een bouwvoor van 20-30 cm is noodzakelijk om een goede groei in de tuin te waarborgen. Als het nodig is voor de aanleg van een tuin, grond voor de bouwvoor te kopen, moet men precies weten wat voor grond dat is. Grond van de bouwvoor moet vrij zijn van grote stenen, zieke plantedelen en wortelonkruiden en volop humusbestanddelen bevatten. Om het voedselgehalte van de grond vast te stellen is een
grondanalyse aan te raden.