Tuinarchitectuur: geschiedenis en ontstaansredenen
In de oudheid zullen nomadenstammen hun zwerversbestaan opgeven om zich op vaste plaatsen te vestigen, bij voorkeur op een strategisch gelegen plaats, zoals een heuvel en bij voorkeur omzoomd of geflankeerd door stromend water. Er is een plaats voorzien om het vuur te bewaren en muren worden opgetrokken om de mens te beschutten tegen externe bedreigingen zoals wind, regen of aanvallen van uitgehongerde carnivoren. Maar ook herbivoren zijn een bedreiging: ze grazen de omringende beplanting af, die de mens zo nodig moet kunnen oogsten. Van wilgentenen vlecht men tuinen, een stevige mat die men verticaal opstelt in rijen naast elkaar zodat een omheining ontstaat. De herbivoren worden buiten gehouden. De eerste tuin is geboren.
Oudheid
De kennis aangaande dit onderwerp verzamelde men enerzijds dankzij historische opgravingen en anderzijds dankzij boringen die men op historische sites uitvoerde waarbij men analyses en studies uitvoerde op de uitgeboorde grond. Er valt weinig van te vertellen, behalve dan het feit dat men uitsluitend lokale, eetbare planten teelt. Veelal verplant men in het wild verzamelde planten waarvan men de verteerbaarheid proefondervindelijk bewezen acht. In vergelijking met de huidige kennis, heeft men op dat ogenblik erg weinig kennis van het vermeerderen of kruisen van planten.
De mens aanvaardt het terrein zoals het is: de focus ligt op het overleven, waardoor men zeer weinig aandacht geeft aan kunst, sierbloemen of botanische eigenschappen van planten. Vergaarde kennis gaat naar de volgende generatie door mondelinge overdracht, aangevuld met de eigen ervaringen. Tuinen bevinden zich steeds in de nabijheid van de natuurlijke aanwezigheid van zoet water. Latere generaties zullen aan beide zijdes van de bestaande paadjes kleine kanaaltjes graven die niet alleen in de lente en zomer dienen om water uit te putten voor de bevloeiing van het terrein, maar die ook dienen als opvangreservoir en drainage van de kweekbedden voor het teveel aan water in herfst en winter. Hierdoor blijft het grondvochtgehalte stabieler in alle seizoenen, wat een gunstige invloed heeft op de groei, de overleving en de vermeerdering van de planten.
Vroege Middeleeuwen
Er resten slechts een handvol bronnen over deze periode. Als voornaamste bron wordt 'Capitulare de villis vel curtis imperii' genoemd, die door Karel de Grote als gedetailleerd voorschrift over het beheer van de kroongoederen werd verordend. Over de auteur bestaat onduidelijkheid, de inhoud verwijst naar de kennis die men reeds ten tijde van de Romeinse overheersing had. Vanuit tuinarchitecturaal standpunt schijnt de belangrijkste verordening die van het ideaalbeeld van de opstelling van een tuin te zijn, tezamen met het rotatieplan, waarbij men aangeeft welke groente in welk vlak mag staan.
Men effent het terrein en werkt vanuit een centraal gelegen punt waar zich een bron of een waterput bevindt. Vanuit dit centraal punt vertrekken in de vier windrichtingen paadjes van gelijke breedte, zodat er vier vierkanten ontstaan die als kweekbed zullen dienen. Aan de binnenzijde van de omheining laat men gebruikelijk een paadje om ongehinderd de bedden te kunnen betreden.
Naar aanleiding van het volgende seizoen schuiven ze in richtingaanwijzer op naar een perceel in een volgend kweekbed. Eén van de vier kweekbedden bleef telkens gedurende een jaar onbewerkt en diende om er de organische afvalresten door de grond te mengen en zo de grond terug vruchtbaar te maken.
Microklimaat
Vanaf het jaar 500 na Christus zien we dat de tunen vervangen worden door houten varianten die langer meegaan. Omgehakte bomen worden verticaal naast elkaar in de grond geslagen. Soms zal men, om moeskopperij en indringing tegen te gaan, de palen puntig maken door het teveel aan hout met een slagbijl af te splitsen. De elite zal muren laten metselen in baksteentjes die op dat ogenblik in de geschiedenis kleiner zijn en minder hard dan de huidige bakstenen. In de regio's waar van nature leistenen of andere geschikte natuurstenen voorkomen zullen de muren in de regel iets lager zijn en worden de afgeplatte stenen droog gestapeld. De muurtjes zorgen niet alleen voor bescherming tegen wilde dieren maar zorgen ook voor een gunstig microklimaat, doordat ze wind tegenhouden en zodoende uitdroging van de grond helpen te voorkomen.
Kweekbedden
Voor het eerst in de geschiedenis krijgt de tuin een vaste vorm. Dit plan zal doorheen de eeuwen slechts weinig variatie kennen buiten dan de eerder genoemde omheiningen. De waterput wordt uitgediept om een grotere voorraad insijpelend regenwater te kunnen opvangen en door gebruik te maken van een hijsmechanisme met een katrol kan men sneller werken en verspilling voorkomen. In droge periodes zal de voorraad bruikbaar water eerder beperkt zijn en dus van kapitaal belang om het groeien of minstens het overleven van de planten te kunnen waarborgen.
De kweekbedden zullen ingedeeld worden in percelen waarbij in één perceel telkens dezelfde groente staat om de hoeveelheid oogst in te kunnen schatten. Meerdere percelen van dezelfde groenten kunnen aansluiten op elkaar, waarbij een volgend perceel groenten ongeveer een week later dan de vorige aangeplant wordt. Hierdoor kan men later ook week om week de percelen oogsten en krijgt de keuken voldoende tijd om ze te verwerken in bewaarbereiding, bijvoorbeeld opleggen in azijn of tot moes koken.
Symboliek
Sommige bronnen verhalen dat bepaalde symboliek aan de bron van deze indeling ligt. Zo zouden de vier bedden bijvoorbeeld symbool staan voor de vier elementen: aarde, water, vuur en lucht en de waterput in het midden staan symbool voor de verbindende levensbron. Andere werken beweren dat de centrale bron staat voor het mysterie van het leven of de alomtegenwoordigheid van God. Nog andere bronnen beweren dat de vier bedden voor de vier seizoenen symbool staan voor de vier windrichtingen. Alhoewel theoretisch gezien al deze stellingen mogelijk zijn, valt geen van hen te bewijzen: er rest ons simpelweg te weinig historisch materiaal om het aan onderzoek te kunnen onderwerpen. Meer waarschijnlijk is de meest eenvoudige stelling dat men de waterput in het midden plaatste om zo min mogelijk afstand te moeten lopen de meest waarschijnlijke. De paadjes dienen om te voorkomen dat men de groenten plat trapt bij het bewerken en begieten van de percelen.
Tuinbouw
Vanaf het jaar 800 na Christus zal men het onderscheid maken tussen enerzijds de gewassen met het oogmerk te oogsten en anderzijds de planten met een meer medicinaal gebruik. Ook keukenkruiden, bloemen, grassen en planten die een kleurstof opleveren vallen in deze periode onder de laatste noemer. Op dit punt in de geschiedenis worden de wegen opnieuw veiliger en komt de handel voor het eerst terug op gang sinds de val van het Romeinse Rijk, zo'n vierhonderd jaar eerder. Lokale kasteelheren zullen bescherming gaan bieden in ruil voor een deel van de oogst, waardoor de omheining aan belang verliest. De bevolking zal aangroeien onder deze gunstige omstandigheden, waardoor de oude tuintjes te klein blijken om er voldoende gewassen te kunnen verbouwen. Door de combinatie van al deze factoren, verhuizen de gewassen verder naar de omringende velden waardoor het begrip landbouw met de samenhangende specialist, de landbouwer, meer en meer vorm krijgt, terwijl de ommuurde tuintjes een meer bijzondere toepassing krijgen met betrekking tot de kruiden en bloemen. De medicinale planten zijn zeldzamer, waardevoller en genieten bijgevolg intensievere aandacht en betere bescherming. Rond deze tijd verschijnen ook de eerste getekende en geschreven bronnen van natuurbeleving, veelal door geestelijken die zich enerzijds tot die taak geroepen voelen en anderzijds de kunst van het schrijven beheersen.
Lusthoven
De uiteindes van de paadjes en de hoeken bieden onder de muur in de zomer schaduw en bij valavond beschutting tegen opkomende wind. Daarnaast heb je een goed uitzicht op wie er aan komt gewandeld, waardoor dus op bepaalde tijdstippen een zekere privacy gewaarborgd kan worden. Bovendien dragen geurende kruiden en bloeiende planten bij aan een algemeen gevoel van welbehagen. De ondergrond van de paadjes krijgt een halfverharding: stenen die uit de kweekbedden opgegraven worden bij het bewerken en cultiveren van de grond, belanden gemakshalve op de paadjes. In de loop der tijd zullen deze delen van de tuintjes verbreden zodat er een bankje gezet kan worden. Vooral in de meer zuidelijk gelegen Europese landen, waar er meer daglicht aanwezig is en waar de waterput ook kan bestaan uit een fonteintje of een waterval dat voor verfrissing zorgt wanneer men in de nabijheid vertoeft, zal men deze rust- en meditatieplaatsen gaan maken.